Artikel 57 ROW 1995 - mr. P. Burgers (archief)

Artikel 57 

1. Onze Minister kan, indien het algemeen belang dit naar zijn oordeel vordert, onder een octrooi een licentie van een door hem nauwkeurig om­ schreven inhoud aan een door hem aangewezen persoon verlenen. Alvo­rens zijn beschikking te geven onderzoekt Onze Minister, tenzij te dezen vereiste spoed zich daartegen verzet, of de octrooihouder bereid is de li­centie onder redelijke voorwaarden vrijwillig te verlenen. Hij stelt daartoe de octrooihouder in de gelegenheid schriftelijk en, zo deze dit verzoekt, ook mondeling van zijn gevoelen te doen blijken. De beschikking bevat een motivering en wordt aan de octrooihouder en aan de verkrijger van de licentie door toezending of uitreiking bekendgemaakt. Bij zijn beschik­king kan Onze Minister de verkrijger van de licentie het stellen van zeker­heid binnen een bepaalde termijn opleggen. Het instellen van bezwaar en beroep heeft schorsende werking, tenzij de beschikking van Onze Minister op grond van te dezen vereiste spoed anders bepaalt. 

2. Indien noch de octrooihouder, noch een ander krachtens een hem ver­ leende licentie na verloop van drie jaren na dagtekening van het octrooi in het Koninkrijk of in een andere, bij algemene maatregel van rijksbestuur aangewezen staat in werking heeft een inrichting van nijverheid, waarin te goeder trouw in voldoende mate het betrokken voortbrengsel wordt vervaardigd of de betrokken werkwijze wordt toegepast, is de octrooihouder verplicht de voor het in werking hebben van zodanige inrichting nodige licentie te verlenen, tenzij geldige redenen voor het ontbreken van zodani­ge inrichting blijken te bestaan. Voor de houder van een Europees octrooi ontstaat deze verplichting, indien niet na verloop van drie jaren na de dag, waarop overeenkomstig artikel 97, vierde lid, van het Europees Octrooi­ verdrag de vermelding van de verlening van het Europees octrooi is gepu­bliceerd, een inrichting van nijverheid als hiervoor bedoeld in werking is in Nederland of in een andere, bij algemene maatregel van rijksbestuur aangewezen staat. 

3. Het tweede lid is niet van toepassing, indien de octrooihouder of een 

ander krachtens een hem verleende licentie in dat deel van het aan Neder­ land of de Nederlandse Antillen grenzende - of, indien het een Europees octrooi betreft, van het aan Nederland grenzende - continentaal plat, waar­ op het Koninkrijk soevereine rechten heeft, in werking heeft een inrichting van nijverheid, waarin te goeder trouw in voldoende mate handelingen als in dat lid bedoeld worden verricht, mits die handelingen zijn gericht op en worden verricht tijdens het onderzoek naar de aanwezigheid van natuurlij­ke rijkdommen of het winnen daarvan. 

4. De octrooihouder is te allen tijde verplicht de licentie te verlenen welke nodig mocht zijn voor de toepassing van een octrooi, verleend op een aanvrage met een gelijke of latere dag van indiening of, indien voor de aanvrage een recht van voorrang bestaat, gelijke of latere voorrangsdatum, voor zover in het octrooi ten behoeve waarvan de licentie is gevraagd, een belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijke economische beteke­nis is belichaan1d; de octrooihouder is evenwel tot verlening van een licen­tie welke nodig mocht zijn voor de toepassing van een Europees octrooi eerst verplicht nadat de voor het instellen van oppositie tegen het Europees octrooi gestelde termijn is verstreken of een ingestelde oppositieprocedure is afgesloten. Een zodanige licentie strekt zich niet verder uit dan noodza­kelijk is voor de toepassing van het octrooi van de verkrijger. Deze is ver­plicht aan de houder van het andere octrooi wederkerig licentie onder zijn octrooi te verlenen.